Kris en Lisanne waren op het Pad van de Pianist - Deel 11: Go with the Panameense flow...


De grond is vochtig. En lijkt bedekt met een beetje stro. De grond is een vloer, van natte houten planken. Splinters. Natte splinters. Een vreemde geur. Fel licht kruipt naar binnen, door de kieren tussen de deur en de rest van de donkere ruimte. Het is een schuur. Of een stal. Het is... Kris kan niet meer denken. Niet meer voelen. Alles is op. De tranen zijn op. De pijn maakt niets meer uit. Alles is geweest. Droom en werkelijkheid zijn één: een nachtmerrie waaruit je niet kunt ontwaken. De  dood is maar een woord. Een leven nooit geleefd.

Kris zet haar telefoon aan. Die had ze nog steeds. De rugzak niet. Die is weg. Waar weet ze niet. Er komt geen geluid van buiten. De mannen zijn weg. Er is geen wind, en ze hoort geen vogels. En dan ineens verlicht het scherm van de iPhone de kamer! De wanden zijn donker en smerig. Tegen de muur staan pallets, schuin tegen elkaar. Als omgevallen dominostenen. Pallets. Ze zit op de grond met haar knieën opgetrokken. Haar armen om haar benen heen, haar beide handen om haar scherm. Mooi licht. Fel. Ze probeert het nog een keer. Geen bereik. En nog een keer. Weer geen bereik. En nog een keer...

Ze had het vaak geprobeerd, sinds ze gevlucht waren. Ontsnapt. Maar ze konden niet ver komen. Lisanne kon niet meer lopen, en had veel pijn. Lisanne was dood. En zij was alleen. Het waren die vier woorden die maar bleven terugkomen in haar hoofd. Het was het wanhopige gezicht van Lisanne. De tranen rolden over haar gezicht. 'Ze gaan ons vermoorden!' had ze geschreeuwd. Maar ze had het nooit op willen geven. Wat als ze zouden worden gevonden? Wat als het allemaal voorbij zou zijn? Ze moesten toch op zoek zijn? Soms had ze iets gehoord dat leek op helikopters. Of vliegtuigen. Hoog in de lucht. Of zelfs laag over het donkergroene woud. Waren dat de redders? Ze gaan ons vermoorden.

Had het lang geduurd voordat de mannen weer kwamen? Waren het uren? Was het een hele dag? Was het maar een half uur? Of... een eeuwigheid in de schuur. Metaal. Anders dan het metaal van het huisje. Scherp, vlijmscherp. Licht. De deur zwaait open, en de mannen komen razendsnel naar binnen. Kris wordt beetgepakt en naar buiten gesleurd. Als ze op de grond ligt lijken de bomen te dansen. De lucht is lichtgrijs. De lucht... Er is alleen het geritsel van de bladeren en takjes onder de voeten van de mannen, wiens gezichten ze niet kan zien. Het lijken schimmen. De nachtmerrie is compleet. Ze verzet zich niet, moet gaan staan. En lopen. Door het bos, ergens naartoe. Waarheen weet ze niet. Er zijn nog steeds geen vogels. Het bos lijkt te zwijgen.

In het huisje is alles zoals voorheen. Het voelt bijna vertrouwd. Het bed. De gloeilamp. Het metaal van het slot, als de mannen weer komen. Het felle licht als ze - bijna gewillig - meeloopt naar de boerderij. Alles is hetzelfde. Maar Lisanne is er niet meer. Ze staat er nu alleen voor. Alleen met de mannen. De redders zijn niet gekomen. En Lisanne kon niet vluchten. En zij ook niet. Ze gaan ons vermoorden. De woorden van het liefste meisje dat ze ooit had ontmoet. Ze gaan ons vermoorden. De avond valt snel, in het donkergroene woud.

Ze bleef het proberen. Als ze weer alleen was, in het huisje. Alleen. Waar was Lisanne? Het felle licht door de kieren tussen het hout. 77 keer. Zo vaak had ze nog gekeken of er bereik was. Of ze toch iemand kon bellen. Iemand die haar kon redden. Voor Lisanne was het te laat. Ze zouden nooit meer samen zijn. De rugzak was er niet meer. Ze verstopte de iPhone onder de rand van het matras. Als ze het voor de zoveelste keer weer probeert, zet ze de telefoon niet uit. Niet meer. Niet lang daarna is het scherm zwart. Het lawaai. De deur. Het slot. De mannen komen binnen.

'We hebben met iemand gepraat, en die zei dat hij geschreeuw hoorde.' zegt Boris tegen de man, een vriendelijke Panamees die nieuwsgierig was naar waar hij en zijn vriendin vandaan komen.
'Dat is toevallig...' zegt de man, en hij begint te lachen. Hij begint steeds harder te lachen. Zijn vriend die erbij is komen staan lacht ook. De man draagt een geel overhemd, en een witte hoed. Zijn tanden zijn geel. Tussen zijn borsthaar een gouden ketting. Hij is gezet, Zijn vriend is mager en een kop kleiner.
'Er is hier wel vaker geschreeuw te horen.' voegt hij eraan toe. En hij begint weer te lachen. Zijn vriend lacht weer mee.

Boris en Edith kijken elkaar aan en lachen niet. Er lijkt echt iets aan de hand te zijn. El Pianista hebben zij nog niet gezien. Het schijnt mooi te zijn. Wel vermoeiend. Een paar uur lopen naar de Top. En vanaf daar kun je zowel de Atlantische als de Grote Oceaan zien. Als het weer meezit... Of tenminste, zo wordt gezegd. Panama is mooi! Ze zijn pas een paar dagen geleden aangekomen, maar hebben al veel gezien. Toch bekruipt zowel Boris als Edith een angstaanjagend gevoel.

De man houdt ineens op met lachen en kijkt peinzend naar de groene heuvels, naar het bos waar El Pianista in verdwijnt, op weg naar de Top.
'Er verdwijnen hier mensen.' zegt hij. 'Ze keerden nooit meer terug. Jullie kunnen beter teruggaan naar...'
'Frankrijk.' zegt Edith. Ze klinkt nerveus. De andere Panamees lacht ook niet meer, en kijkt naar de grond.
'Mooi en verschrikkelijk...' zegt de man met het gele overhemd, kalm en beheerst, terwijl hij blijft staren naar de groene heuvels. 'Mooi en verschrikkelijk.' herhaalt hij. De lucht begint ineens een dreigend grijs te worden.
'Blijf niet te lang boven!' zegt hij ineens, laconiek. 'Het wordt snel donker.'
'Kom, we gaan!' zegt hij na een korte stilte die eeuwenlang leek te duren. Zijn vriend, die verder niet sprak, loopt rustig mee. Een kille wind komt ineens aanzetten. Uit het niets.

Het Witte Huis ziet er nogal out of place uit, in het grotere groene geheel van het bos. Out of place. Want het is geen boerderij. Of een schuur. Geen achtergelaten versleten hutje midden in het bos. Het is geen finca, een hut op poten dat wordt gebruikt door avontuurlijke reizigers om in te overnachten. Het is vrij groot, het Witte Huis. Groot...

Voor het huis staan mannen. Die er heel anders uitzien dan de mannen die Kris heeft gezien, al die afgelopen dagen. Al die afgelopen nachten. Deze mannen zijn opvallend netjes gekleed. In pak. Maar zonder stropdas. Wit. Of in elk geval lichtgekleurd. Tenminste één van de mannen draagt een zonnebril. De mannen zwijgen. En zijn aan het wachten. De mensen waar zij op wachten laten niet lang op zich wachten. Ze zijn gearriveerd. Vanuit het groen doemt een gezelschap op van een aantal mannen - niet netjes gekleed maar simpel - en een vrouw.

De vrouw ziet er onverzorgd uit. Haar kleren zien eruit alsof ze in de modder heeft gelegen. Onder het zwart van de modder en aarde zijn felrode en felwitte strepen zichtbaar. Ze loopt op blote voeten, en draagt een lichtblauw broekje. Een spijkerbroekje. Eerder zwart dan blauw. Ze staart naar de grond. Haar armen achter haar rug, alsof haar handen zijn vastgebonden. Haar haar opgestoken. Oranje haar. Ze ziet er verdrietig uit. Uitgeput. Moe. Moedeloos. Op. Ze wordt - lichtjes - meegetrokken. Als de mannen bij het huis haar zien wordt er wél iets gezegd. Kort. En helder. Een van de mannen in pak loopt naar de veranda. En opent de deur.

Als Kris en Lisanne voorbij de pick-up lopen spreekt de man die erbij staat de vrouwen aan. In het Engels. Opvallend goed Engels.
'Hello ladies, kunnen jullie me helpen? Ik heb iemand nodig om... dit omhoog te houden!' En hij tilt de motorkap op. Zwaar. En rood. Felrood. Net al de rest van de enorme pick-up. Heel Amerikaans. In plaats van Panamees.
'Ja, natuurlijk...' zegt Kris, terwijl ze al snel naar voren is gelopen, om de kap beet te pakken. En samen met de man omhoog te tillen.
'Thank you!' zegt de man, blij, met een glimlach. 'Komen jullie uit Nederland?'
'How do you know?' vraagt Lisanne, die erbij is komen staan.
'Ik dacht als zoiets. Gisteren waren hier ook een aantal Nederlandse dames. Jullie willen naar de Top!' zegt hij lachend, terwijl hij wijst in de richting van de mysterieuze groene heuvels.
'We willen naar El Pianista.' zegt Lisanne.
'Dan zijn jullie op de goede weg.' zegt de man. 'Dit is El Pianista.'

De man draagt een overhemd met korte mouwen. Een versleten spijkerbroek. Sandalen. En een rode pet. Hij buigt zich voorover en doet iets met de motor van de pick-up, terwijl Kris de kap omhoog houdt. Het duurt niet lang.
'Klaar.' zegt de man, en bedankt kris nogmaals.
'Jullie kunnen met mij een stuk meerijden. Ik ga bij iemand het een en ander ophalen, niet ver weg van de Top... Vanaf daar kun je te voet verder, want je kunt niet all the way gaan met de auto. Maar...'
'We lopen liever.' zegt Kris. 'Er is hier veel te zien, hebben we gehoord.'
'Dat kan wel,' zegt de man, 'maar het wordt wel snel donker. Het is al gauw drie uur lopen naar de Top.'
'Zoveel?' vraagt Lisanne. Ze kijkt bezorgd naar Kris. Ze is moe. En verkouden. En heeft veel last van de ijle lucht.
'Hoe lang doen we erover als we meerijden?' vraagt Kris.
'Niet zo lang. Misschien kunnen jullie na een uur al boven zijn. Het is is mooi hoor. En het weer is goed, dus je kunt alles zien vanaf de Top.'
'O.k.' zegt Lisanne. 'Laten we het maar doen.'

Voordat Lisanne is uitgesproken heeft de man de klep van de laadbak al naar beneden gehaald, en een metalen trapje klaargelegd. Hoffelijk wijst hij met een gestrekte hand naar het trapje, de twee vrouwen uitnodigend om plaats te nemen in de laadbak. Die bevat banken langs de zijkant, waarop je kunt zitten. Als Kris en Lisanne plaats hebben genomen achterop de pick-up, doet de man de klep omhoog, het trapje in de laadbak, en loopt snel naar de driver's seat. Hij slaat de  deur dicht en begint snel te rijden, in de richting van de bomen.

Terwijl de pick-up moeizaam in beweging komt over het hobbelige pad, kijkt een hond met enigszins trieste blik in de ogen toe, hoe de auto wegrijdt. Azul is een husky. En kent de omgeving goed. Heel vaak heeft hij mensen vergezeld in hun tocht door het bos. Terwijl de mensen lopen en nieuwsgierig rondkijken loopt hij rond, rent door het groen, door de heide, langs de bomen. Om daarna weer terug te keren bij de reizigers. Iedereen kent Azul, de hond met de blauwe ogen. Als hij later terugkeert naar het restaurant langs de weg, aan het begin van het Pad, kan hij niet uitleggen waar de twee Nederlandse dames gebleven zijn. Maar hij weet dat zij niet terug zullen keren.

De zon begon op te komen, het enorme woud te vullen met licht! Er was het geluid van vogels. En van andere dieren in het groen. Er is weinig wind als het duister langzaam maar snel verdwijnt, plaatsmaakt voor de dag. Een nieuwe dag. Het Witte Huis lijkt onbewoond. Er lijkt niemand te zijn, achter de ramen, achter het witgeverfde hout. Er is niemand. Of zo lijkt het. Niet ver van het huis baden planten in de zon. Koffieplanten. De planten bewegen. Er is niet veel wind maar toch een beetje. Subtiel. En kalm. Groene bladeren, voor zover het oog reikt. In de verte nieuwe heuvels. Onbekend terrein. Vogels. Hoog in de lucht. Oranje-blond haar. Tussen de bladeren. Kleine wolkjes trekken voorbij, maken de lucht nog blauwer dan blauw...

Kris en Lisanne hadden tegengestribbeld. Gevochten. Wanhopig hadden zij geprobeerd los te komen, te ontsnappen. De bomen leken te dansen. Het bos leek veel donkerder dan voor de Top. Bladeren. Takken die prikten. Handen. Veel handen. Sterke handen. Handen die Kris en Lisanne tegen de grond drukten en in bedwang hielden. Handen. Geschreeuw. Zo hard als ze konden. Handen die het geschreeuw wilden dempen. Handen die hun kelen dichtknepen. Op de grond lag de rugzak. Als getuige. Een stille getuige. De nachtmerrie wilde niet ophouden. Het lukte niet om wakker te worden. Waarna het allemaal voorbij was...

De bestuurder van de rode pick-up was vriendelijk en behulpzaam. Hij liet de vrouwen een mooie plek zien in het bos, een beekje. Vlakbij het punt waar de auto niet meer verder kon. Lisanne nam foto's van Kris. De man wilde niet op de foto. Het leek vreemd. Alsof er iets niet klopte. Waarna de man de beide vrouwen vergezelde naar de Top. Want, zo zei hij, je zou kunnen verdwalen! Het Pad werd smaller en moeilijker begaanbaar. En dan liepen Kris, Lisanne en de bestuurder van de pick-up door een mysterieuze goot, van steen en aarde. Rood-bruin-oranje. Vreemd. Een tikkeltje angstaanjagend. Aan het einde van de goot breekt ineens heel veel licht door...

Er waren drie mannen op de Top. Die weinig aandacht schonken aan Kris en Lisanne. En ook niet aan de chauffeur van de pick-up. De mannen keken over het landschap, praatten met elkaar, in het Spaans. Maar zeiden eigenlijk niet veel. De man van de pick-up neemt foto's van de vrouwen. Niet van de andere mannen, en zelf wil hij - nog steeds - niet op de foto. De bergen en heuvels, het enorme woud, alles baadt in zonlicht! Kris en Lianne nemen selfies, en lachen, ook al voelen zij zich niet op hun gemak. Als de wolken komen besluiten de twee vrouwen om een kijkje te nemen in en voorbij de mysterieuze stenen goot voorbij de Top.

Maar zij komen snel terug, want de dag zal spoedig ten einde lopen. En dan zijn er ineens nog meer mannen. Die de andere mannen die er al waren al lijken te kennen. Waren twee van hen de twee mysterieuze medepassagiers in de taxi? En kende de bestuurder van de pick-up de andere mannen ook? De sfeer was ineens grimmig en vreemd. Niet lang daarna waren kris en Lisanne aan het rennen. Tenminste, voor zover er gerend kon worden. Want het was moeilijk om alleen al te lopen, door de stenen goot na de Top. Rennen. De laatste momenten in vrijheid. Rennen.

De takken leken net lange donkere slanke armen. De bladeren een onheilspellend donkergroen. Het geschreeuw verdween in het bos, en niemand kwam om te helpen. Opgeslokt door de stilte. Want waar waren de dieren? De vogels? De mooie orchideeën? Wanhopig. Kris en Lisanne werden gedwongen te staan en mee te lopen. Beetgepakt door meerdere mannen, zodat ontsnappen onmogelijk was. Een van de mannen draagt de rugzak. Kalm en beheerst. Hij bekijkt de inhoud maar doet er verder niets mee. Rustig loopt hij mee met de anderen. Angst. Tranen. Geschreeuw...

Bij het huis staat een vat. Een enorm vat. Een olievat? Maar dan veel groter. Donkerblauw. Versleten en verroest. Het vat staat achter het huis. Het Witte Huis. Het huis dat zo vreemd aandoet, zo midden in de jungle. Vreemd. Er is weinig geluid. Als je goed luistert, hoor je vogels. Ergens in de verte. Vogels. Die niet dichtbij durven of willen komen... Om en naar het vat toe lopen mannen in oude versleten kleding. Spijkerbroeken en werkschoenen. Petjes. De mannen lopen met half doorzichtige grote witte jerrycans naar het vat. En gieten de inhoud, een - ietwat troebele - waterige vloeistof, in het vat. Heel voorzichtig. Alsof het niet mag spatten. Heel voorzichtig.

In het vat is het hoofd van een vrouw te zien. Een deel van haar hoofd. Een vrouw met oranje-blond haar. Het hoofd beweegt niet. De mannen praten niet. Rustig en kalm blijven zij heen en weer lopen, en halen nieuwe volle jerrycans met de mysterieuze witte vloeistof. Alsof er niet gepraat mag worden. Alsof iedereen stil moet zijn. Het oranje-blonde haar van de vrouw drijft in de witte vloeistof. Haar hoofd is niet meer zichtbaar, als het vat tot net onder de rand wordt gevuld. Met wat? Waarom doen de mannen dit? Niemand mag het weten. Een van de mannen komt terug met een verroeste deksel. Die ijkt te horen bij het vat. Hij plaatst het deksel op het vat. Drukt het aan. Waarna de mannen - nog steeds zwijgend - rustig en kalm weglopen.

In een rechthoekige, langwerpige ruimte - klein en enigszins knus - werkt de Photoshopper. Hij zit aan het einde van de kamer. Aan een bureau. Wit. Net als alle andere meubels in de kamer. Er is een trapje waar je op moet als je binnen bent. Een paar treden maar. De Photoshopper kreeg zijn naam niet omdat hij heel erg goed is met Photoshop. Dar valt wel mee. Maar er wordt wel bij hem aangeklopt als er iets met de computer moet gebeuren. Zoals misschien het bewerken van foto's. Foto's die dingen laten zien, mensen laten zien, die niet gezien mogen worden. De Photoshopper gaat rustig en kalm te werk. Hij draagt een uniform. Is hij van de politie? De deur die toegang biedt tot de ruimte heeft hij op slot gedaan. En gecontroleerd of de deur goed dicht is. De deur is dicht. Het werk kan beginnen.

Op het scherm voor zich ziet hij foto's. Van vrouwen. In het groen. Van vrouwen badend in de zon. Donkere foto's met gruwelijke beelden. Hij ziet behalve de vouwen ook andere mensen op de foto's. Die mensen moeten weg. Weg van de herinnering. Weg. Alsof ze nooit hebben bestaan. Hij gaat zorgvuldig te werk. Hij weet dat hij ook een aantal foto's in een andere volgorde moet plaatsen. Zodat dingen anders lijken dan ze zijn. Veel foto's moeten helemaal weg. Maar hoe? De Photoshopper heeft de tijd. En het geduld. Om net allemaal te laten gebeuren.

De Photoshopper heeft Photoshop helemaal niet nodig. Picasa is een veel simpeler programma waarmee alles gedaan kan worden wat moet gebeuren. Hij schuift met de bestanden, geeft ze een andere naam. Zo komen de foto's in een andere volgorde. Het moet lijken alsof de vrouwen op de foto's zijn doorgelopen na de top van de berg die zij bewandeld hebben. De Photoshopper is niet een man die veel vragen stelt. Hij weet dat de vrouwen dood zijn. En hij weet wat er met de vrouwen is gebeurd. Het leven is cynisch. Het is niet aan hem om dat te veranderen.

Met Picasa knipt hij de foto's bij. Zodat bepaalde personen op de foto's ineens niet meer op de foto staan. Zodat de vrouwen niet tegelijkertijd op de foto staan, wanneer het lijkt dat een derde persoon de foto maakte... Hij schuift en schuift. Moet één foto laten verdwijnen. Daar staat te veel op. Dan komt hij bij de donkere onheilspellende foto's die n de nacht zijn genomen. Gruwelijke beelden die hij laat verdwijnen door - opnieuw - de foto's bij te knippen. En daarna eveneens in een andere volgorde te plaatsen. Veel foto's moeten helemaal weg. Die maakt hij zwart. Pikzwart. Zodat er niets meer op te zen valt. En nog meer. En nog meer. Hij laat er velen helemaal verdwijnen. De meeste. Als zijn werk gedaan is plaatst hij alle foto's weer terug op de memory card. Die doet hij in een envelop, likt de envelop dicht. Waarna hij kalm de computer afsluit, alles opruimt. En vertrekt.

Twee dagboeken.
Bijgehouden door twee vrouwen. Jong en naïef. Kris en Lisanne hadden nog niet veel gezien en meegemaakt. Hun leven was beschermd en veilig. Uit de woorden, de letters, die zij opschrijven blijkt een bijna kinderlijke onschuld. Zij begrepen niet waarom het allemaal niet doorging. Het vrijwilligerswerk. Waar het allemaal om te doen was. Leuk werk met kinderen. Zij namen zelfs speelgoed mee, en verwachtten niets dan moois en goeds. Het dagboek van Lisanne eindigt met de simpele datum '1-4'. En daarna niets. Kris schreef haar laatste woorden juist op 1 april op. Blijkbaar dus in de nacht. 'Laten we hopen dat dat andere project wel heel leuk is. Nou ja, go with the Panameense flow dan maar.'

Door het grimmige half-donker van het woud lopen de Lopers. De Lopers weten dat de avond snel valt. En het niet veel later pikkedonker zal zijn. Maar zij hebben zaklantaarns. En zij kennen het woud als geen ander. Zij lopen hier heel vaak. Elke dag. Al jarenlang. Ze vervoeren geheimen. En houden hun mond over wat zij weten. Zij spelen met vuur. Iedere dag. En nacht. In hun wereld is gevaar alleen maar een wordt. De dood alledaags. Angst onbekend. De Lopers dragen juten zakken met een zware inhoud. Zij dragen kapuchons, alsof niemand mag weten wie zij zijn. Zij lopen vele uren door het donker, voordat zij in de juten zakken graaien en voorwerpen daaruit haen die zij op de grond laten vallen. Het water van de rivier bruist. Het is koud. Het is nat.

Het lijken wel lichaamsdelen. die zij achterlaten in het woud. Het lijkt wel kleding. Het lijken wel botten. Het zijn lichaamsdelen. Half vergaan. Het zijn botten. Alsof ze niet echt zijn. Maar speelgoed. Het is kleding, wat zij op de grond achterlaten. Gescheurd. Met bloed. Met modder. De Lopers lopen langs het pikzwarte water van de rivier. Waarnaartoe, dat weet niemand. De Lopers weten dat zij moeten opschieten. Tijd is geld. Tijd is belangrijk. Tijd is het verschil tussen leven en dood. Het kille water van de Slang is een getuige die nooit zal vertellen wat er gebeurt in het woud. Het water doet alleen maar wat het al duizenden jaren doet. Het stroomt. Het beweegt. Het verslindt.